Zo werk je met rijke teksten
Lezen, luisteren, spreken en schrijven in samenhang
is leerkracht, nascholer en ontwikkelaar voor onder andere IK Ontwikkel. Daarnaast is zij verbonden aan Stichting Taalvorming.
Door het lezen van boeiende teksten en daarover te schrijven en te praten, leert een kind begrijpen wat hij leest. In dit artikel lees je hoe je als leerkracht deze activiteiten begeleidt, inclusief een uitgewerkt stappenplan om zelf mee aan de slag te gaan.
Samen met kinderen genieten van rijke taal in een tekst. Al lezend iets nieuws te weten komen of uitzoeken hoe iets werkt. Hoe begeleid je dat als professional? In het onderstaande voorbeeld lees je hoe een groep kinderen vanuit echte interesse in een internettekst duikt: Het meisje met de parel.
Maandagochtend, thema ‘Uit de kunst’. Op het Leefleerplein middenbouw bekijken de kinderen samen met hun leerkracht op Instagram afbeeldingen van ‘Het meisje met de parel’ van Johannes Vermeer: het originele kunstwerk en een scala aan creatieve replica’s. Ze praten over overeenkomsten en verschillen tussen de afbeeldingen. De leerkracht doet actief mee in het gesprek en brengt woorden in die voor de kinderen nog onbekend zijn, zoals inspiratie, creëren, muze en compositie. Iemand vraagt zich af waarom er zoveel verschillende afbeeldingen van het kunstwerk te vinden zijn. De leerkracht grijpt deze vraag aan en gaat hardop denkend online op zoek. Ze komt terecht op de site van het Mauritshuis. Daar vinden ze informatie over het kunstwerk en over een oproep van het museum: ‘Maak jouw eigen creatie van Het Meisje en deel deze op Instagram’. Aha! De kinderen lezen de tekst nog een keer en begrijpen dat ze zelf ook mee kunnen doen. Maar hoe precies? Dat vraagt om het herlezen van de tekst waarbij ze de informatie die voor hen belangrijk is moeten onderstrepen. Daarna maken ze een samenvatting. Later in de week gaan de kinderen aan de slag om hun eigen versie van Het Meisje te maken. In hun zelfgeschreven samenvatting vinden ze de informatie die ze nodig hebben.
In dit voorbeeld zie je dat kinderen van binnenuit gemotiveerd aan de slag gaan om de tekst écht te begrijpen en te verbinden aan hun eigen kennis en ervaringen. Natuurlijk heeft de leerkracht hierin een grote rol. Zij zorgt ervoor dat de kinderen nieuwsgierig zijn voordat ze de tekst gaan lezen. Ze ondersteunt steeds door stukjes voor te lezen en waar nodig hardop te denken. Ze houdt de vaart erin en heeft vooraf nagedacht over het leesdoel, namelijk het zelf maken van Het Meisje. Omdat de kinderen Het Meisje echt gaan maken, willen ze precies weten wat er staat en krijgt de inhoud van de tekst voor hen nog meer betekenis. En daar verbindt de leerkracht weer een concrete vaardigheid aan die ze de kinderen wil leren: het maken van een samenvatting. Ook hierin ondersteunt de leerkracht, passend bij de behoefte van de kinderen. Enkele kinderen gaan hier zelf of in tweetallen mee aan de slag. Met een ander deel van de groep neemt de juf het voortouw en schrijven de kinderen mee. Op die manier komen alle kinderen tot een goede samenvatting én maken ze aan het eind van de week een eigen Meisje.
Rijke boekentaal
In het volgende voorbeeld genieten de kinderen van het Leefleerplein bovenbouw van een prentenboek over een kleine vogel: Een zwaluw in de winter.
Op het bord prijkt een afbeelding van de eerste bladzijde van het prentenboek: een zwaluw die over een Afrikaans dorpje vliegt. De groep komt op verhaal door samen te verkennen wat ze al van deze vogel weten. Het wordt duidelijk dat het een trekvogel is en dat deze vogels overwinteren in het zuiden. Dat is bijzonder, want tegen die wetenschap in vliegt de zwaluw uit dit verhaal midden in de winter juist naar het noorden. De kinderen luisteren aandachtig als de leerkracht voorleest. Ze maken kennis met Gloria, de zwaluw, en met Freddy, de chauffeur van een gele bestelbus die onderweg is naar Engeland. Ze horen hoe de vogel een sneeuwstorm in vliegt en hoe de chauffeur al bijna honderd dagen geen mens gesproken heeft. Op drie verschillende momenten leest de leerkracht steeds één fragment uit het boek voor. Steeds twee keer hetzelfde fragment. De eerste keer om gewoon lekker te luisteren en te genieten van het verhaal. De tweede keer om aantekeningen te maken. Na het luisteren en schrijven krijgen de kinderen iedere keer tijd om hun aantekeningen met elkaar te vergelijken en te bespreken. Samen vullen ze belangrijke details aan, zodat ze aan het eind van het verhaal begrijpen waar de vluchteling vandaan komt die zich verstopt heeft in de gele bestelbus en die net op tijd gered wordt door Freddy en door Gloria.
Tijdens het voorlezen hangen de kinderen aan de lippen van de leerkracht. De leerkracht heeft vooraf verteld dat het boek een prachtig einde heeft. Maar wel een einde dat je pas begrijpt als je heel goed geluisterd hebt en de details goed onthoudt. Zonder te verklappen wat er gaat gebeuren, geeft de leerkracht hier een duidelijk leesdoel mee en zijn de kinderen gemotiveerd om met volle aandacht te luisteren. Het leren maken van aantekeningen is voor de kinderen nu een betekenisvolle activiteit geworden. Wat ook bijdraagt aan dit leesplezier, is dat het boekje vol staat met mooie zinnen en perspectiefwisselingen tussen de zwaluw, Freddy en de vluchteling. Met zulke teksten ervaren kinderen dat je kunt genieten van taal. Door over die teksten in gesprek te gaan, leren kinderen van de rijke taal die in boeiende teksten gebruikt wordt. Ze vergroten hun woordenschat en hun kennis van de wereld. Ze doorzien steeds meer verbanden en herkennen de signaalwoorden die daarbij horen. Ze worden daardoor steeds vaardiger in het begrijpen én in het zelf gebruiken van taal.
Zelf aan de slag
Voor goed leesonderwijs zijn boeiende teksten en activiteiten essentieel. Dat zorgt voor leesplezier en leert kinderen lezen met begrip. Hoe maak je daar werk van in jouw groep en school? Hieronder vind je een uitgewerkt voorbeeld waar je in de praktijk mee aan de slag kunt. Hiervoor is gebruik gemaakt van de activiteitenkaart Teksten lezen van IK Ontwikkel. Je vindt de stappen van deze activiteitenkaart in de kaders. De activiteitenkaart zelf kun je hier downloaden.
1. Welke tekst kies je?
Kies een boeiende tekst. Dat is een tekst die qua onderwerp aansluit bij de interesses van de kinderen in je groep. Fijne aanknopingspunten zijn het thema waar jullie aan werken of de actualiteit in de wereld. Daarnaast zijn het teksten die boeiend zijn wat betreft taal: meeslepend en vaak origineel geschreven. Tenslotte helpt het als een tekst er aantrekkelijk uitziet en als de illustraties en de vormgeving bijdragen aan de bedoeling van de schrijver.
De titel van de tekst waar we in dit voorbeeld mee aan de slag gaan is: ‘Fietje van de Fuchsiastraat’, geschreven door Janneke Schotveld. De activiteiten zijn uitgewerkt voor kinderen van ongeveer 7 tot 10 jaar. De tekst gaat over de eigenaresse van een klein boekwinkeltje waar geen kinderen meer komen om boeken te kopen. De Dappere Ridster bedenkt een plan om dit tij te keren. Haar acties leiden tot heel veel lezende kinderen en volwassenen en volop klanten voor het boekwinkeltje. Je vindt de tekst op Rijketeksten.org.
2. Wat is het leesdoel?
Wat is het doel dat jullie willen bereiken met het lezen van de tekst? Wat willen jullie te weten komen of onderzoeken? Wat maakt dit een tekst om van te genieten? Gebruik dit om de tekst te introduceren en samen met de kinderen op verhaal te komen.
Leesdoelen bij deze tekst kunnen zijn:
- Ik kan benoemen wat ik mooi vind aan het verhaal.
- Ik kan het verhaal navertellen.
- Ik denk na over oplossingen: hoe kunnen we ervoor zorgen dat kinderen meer boeken gaan lezen?
- Ik leef mee met Fietje en ik kan vertellen hoe zij zich voelt aan het begin, midden en einde van het verhaal.
Om op verhaal te komen bij deze tekst vertel je kort over de Dappere Ridster. Leg het boek waar de tekst uit komt en andere boeken van de serie in het zicht. Er zijn vast kinderen die deze boeken willen gaan lezen. Nodig de kinderen uit om mee te genieten van het verhaal. Bespreek na het voorlezen: Wat vind ik mooi in deze tekst? En jij? Noem bijvoorbeeld de goede afloop en dat je de tekst met veel intonatie kunt voorlezen.
3. Wat zegt de tekst?
Zorg dat je samen uit de tekst kunt halen wat je te weten wilde komen. Bied de kinderen in jouw groep de ondersteuning die zij nodig hebben om de tekst in grote lijnen te begrijpen. Bijvoorbeeld door:
- zoekend te lezen,
- stukken tekst terug te lezen,
- markeringen en aantekeningen te maken,
- onbekende woorden uit te leggen.
Tip: Doe voor, geef woorden aan wat je doet en zet kinderen aan het werk in verschillende (coöperatieve) werkvormen. Hou het tempo hoog en beperk de momenten waarop je voordoet en uitlegt. Het is jammer als je door teveel intermezzo’s samen niet goed in het verhaal kan komen.
Na dit gesprekje over de tekst, ga je verder met het doel: ik kan het verhaal navertellen (begin – midden – eind).
Noteer daarvoor op een groot blad of op het bord:
Vul dit samen met de kinderen in. Het is het makkelijkst om te starten met “Over welk probleem gaat het in het verhaal?” De kinderen kunnen dat waarschijnlijk meteen benoemen. Lees eventueel dat deel van de tekst nogmaals voor. Denk hardop en laat ook de kinderen hardop denken. Formuleer het probleem in een zin en noteer het in het schema. Vul daarna de oplossing en tenslotte het begin en het einde in op dezelfde manier.
Geef vervolgens de kinderen een blad:
en laat ze in ieder vak een tekeningetje maken. Erbij schrijven mag. Sluit tenslotte samen af en laat kinderen aan elkaar het verhaal navertellen met behulp van hun tekening.
4. Hoe wordt het in de tekst gezegd?
Richt je op details in de tekst vanuit (zelfbedachte) tekstgerichte vragen. Houd steeds voor ogen waarom jullie deze tekst lezen. Stel bijvoorbeeld vragen over:
- personages;
- gebeurtenissen;
- verbanden (oorzaak/gevolg; probleem/ oplossing; tegenstelling; opsomming; feit/ voorbeeld, enz.);
- onbekende woorden;
- perspectief(wisselingen).
Speur actief naar bewijs in de tekst en trek conclusies die je vastlegt in een lijstje, schema of aantekening. Doe ook hierbij voor en zet (coöperatieve) werkvormen in.
De volgende dag ga je een stapje verder vanuit het doel: Ik leef mee met Fietje en ik kan vertellen hoe zij zich voelt aan het begin, midden en einde van het verhaal.
Lees de tekst nog een keer voor en laat kinderen op een eigen blad meelezen en naast de tekst steeds noteren hoe Fietje zich voelt. Benoem vooraf enkele emoties. Bespreek na het lezen welke woorden de kinderen genoteerd hebben aan het begin, midden en eind van het verhaal. Laat hen daarna in drietallen de verschillende emoties uitbeelden, bijvoorbeeld door middel van tableau vivant.
5. Wat betekent de tekst?
Tenslotte bespreek je wat de tekst voor jullie betekent:
- Wat willen/kunnen we nu gaan doen of maken?
- Wat weten we nu?
- Waarover willen we nog verder nadenken of iets uitzoeken?
- Wat vinden we van deze tekst?
Weer een dag later. Het doel is deze keer: Ik interpreteer de tekst door deze te vergelijken met mijn eigen kennis en ideeën.
Laat kinderen in de tekst de boektitels die zij herkennen onderstrepen. Bespreek daarna: herken je het probleem van Fietje en de Dappere Ridster? Wat zouden wij daaraan kunnen doen? Maak samen een lijstje met oplossingen. Laat de kinderen een poster maken om een idee te promoten. Presenteer en publiceer de posters.
Tot slot
Zo werkt het dus: lezen, luisteren, spreken en schrijven in boeiende activiteiten en met rijke teksten. Probeer vooral zelf uit. Ga in gesprek met kinderen en ontdek wat boeit. In het volgende nummer van MeerTaal kun je het vervolg lezen: hoe breng je als leerkracht de leesontwikkeling van kinderen in beeld.
Voor meer informatie over IK Ontwikkel kun je terecht op hun website!
Rijke teksten: tips voor thuis!
Het werken met rijke teksten is voor alle leerlingen belangrijk, ook voor leerlingen die het Nederlands als tweede taal spreken. Het kan hen soms wat meer moeite kosten in de tekst te komen en hem goed te begrijpen vanwege hun wat beperktere woordenschat en/of taalvaardigheid in het Nederlands. Je kunt ervoor zorgen dat ze beter voorbereid zijn door ze ook thuis met hun ouders met het onderwerp aan de slag te laten gaan. Neem bijvoorbeeld het thema Natuurverschijnselen in de bovenbouw, maar alle tips hieronder zijn te gebruiken bij andere teksten of onderwerpen. Je wilt de tekst Lava en Chocolade van Arend van Dam lezen (www.rijketeksten.org).
- Geef vooraf het raadsel van Grej of the day over vulkanen (Deze berg is van vuur) mee naar huis (zie kader). Stimuleer leerlingen het raadsel thuis met hun ouders op te lossen en samen wat informatie over het onderwerp op te zoeken. Dit kan in hun eigen taal, want als leerlingen de kennis hebben, zullen ze Nederlandse woorden sneller begrijpen en onthouden.
- Na de eerste lezing kun je enkele kernbegrippen uit de tekst (bijvoorbeeld de vulkaan, de lava, vloeibaar gesteente, de krater, slapende vulkaan, dode vulkaan) meegeven naar huis. Leerlingen voeren naar aanleiding daarvan gesprekken met hun ouders in hun thuistaal (Hoe noemen we het in onze taal? Zijn er vulkanen in het land waar de ouders zijn geboren? Wat gebeurt er als een vulkaan uitbarst?) Stel kinderen van aarzelende ouders eens een gerichtere vraag: Kun jij je ouders eens vragen of… en besteed aandacht aan het antwoord De vader van … zei….
- Stuur wat linkjes naar de ouders en vraag of ze de filmpjes gezamenlijk met hun kind gaan kijken en erover praten. Geschikte filmpjes vind je bijvoorbeeld op www.schooltv.nl.
Zijn leerlingen en ouders gewend aan dergelijke opdrachten thuis, dan gaan ze het vaker doen, er plezier aan beleven en veel leren. Bovendien zul je merken dat leerlingen tijdens het lezen van boeiende rijke teksten in de klas meer betrokken zijn en er nog meer van opsteken.
Lucienne Rijks is redacteur van MeerTaal.
Grey of the Day
Een Grej of the day is een raadsel dat kinderen thuis kunnen oplossen, waarna de leerkracht een presentatie geeft over het onderwerp. Er staan kant- en- klare lessen in de boeken van Grej of the day. Meer informatie kun je vinden op hun website.